De kraai.
De zwarte kraai die in mijn geheugen rondfladdert,
op jacht naar makkelijke prooien, vlekjes aan de grond.
De wind huilt onder de zwarte vleugels van verschrikking,
als hij met zijn klauwen het hart openrijt.
Mededogen en genade kent hij niet, een nieuwe god,
die de oude heeft verstoten met zoete verleidingen.
Hij kwelt me door mijn onwetendheid en gebrek
te vergroten en het koude maanlicht te citeren,
in de koude dans van ontreddering en wanhoop,
lacht hij met die wreedaardige grijns mij toe.
een overwinnaar en een keizer is hij, die perverse
en ziekelijke gedachten koestert in de ziel